id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18207 | dameskous? | kous: koosse (Wellen) | Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)] III-1-3 |
18263 | damesmantel | kazavek: korte vrouwenmantel (verouderd) kazevék (Wellen), mantel: mântel - mântels (Wellen), paletot (fr.): palta.uw (Wellen) | mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || paletot: damesmantel III-1-3 |
25435 | darmen | blinde darm: blęjŋǝ dęrm (Wellen), dikke darm: dekǝndęrm (Wellen), kleine darm: klęjn dęrm (Wellen) | In dit lemma zijn ge√Ønventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.] II-1 |
25453 | darmen met worstvlees vullen | volstoppen: vōlstopǝ (Wellen) | Het kleingemaakte vlees en vet in de schoongemaakte darmen doen. Dit kan gebeuren door het vlees en vet met de duim door een trechter in de over de tuit van de trechter ge-schoven darm te duwen. Men gebruikt hiertoe ook wel een koeiehoren waarvan de punt is verwijderd. Moderner is het gebruik van een aanzetstuk op de worstmolen: over dit holle aanzetstuk wordt de darm geschoven; het vlees worden bovenin de molen gedaan en door de buis in de darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''worst maken''. Een object "darmen", "vlees", "pensen", "worst" e.a. wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 119; monogr.] II-1 |
25452 | darmen schoonmaken | darmen zuiver maken: [darmen] zø̄jǝvǝr mǭkǝ (Wellen) | De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.] II-1 |
25439 | darmenbak | marmiet: mørmet (Wellen) | Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.] II-1 |
18250 | das, sjaal | sjaal: šal (Wellen), sjerp: Meestal "châle". šɛrəp (Wellen) | châle: châle || écharpe: écharpe III-1-3 |
25117 | dauw | dauw: dow (Wellen), doͅuw(ə) (Wellen) | dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4 |
26472 | daveren | daveren: dǭvǝrǝ (Wellen) | Een dof klinkend, knarsend geluid maken, gezegd van een molen waarvan de steenbus speling vertoont. [Coe 115; Grof 136] II-3 |
32891 | daverwaat | daverwatig: dǫvǝrwe.tex (Wellen) | Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.] I-3 |