e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de merrie dekken dekken: dękǝ (Wellen) Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b] I-9
de plank missen heuk gooien: heuk gooie (Wellen) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2
de was blauwen blauwselen: bloësele (Wellen) blauwen [ZND 08 (1925)] III-2-1
de was bleken bleken: blé.ke (Wellen) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de was stijfselen stijven: stēͅvə (Wellen) een hemd stijven [ZND 07 (1924)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: drē̜ǝ.vǝ (Wellen), drē̜ǝvǝ (Wellen), na(ar) de beer gaan: nǫ dǝ bei̯r gǫǝn (Wellen) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
de zoom afspelden omspannen: ømspanǝ (Wellen) De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW] II-7
deeg deeg: deeg (Wellen) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
deeg kneden kneden: kniǝ (Wellen) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
definitieve band reep: rējp (Wellen), ręjp (Wellen) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12