34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kar (Q078p Wellen)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18154 |
dokter |
dokter:
doktóor (Q078p Wellen),
dəktoyr (Q078p Wellen)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
18153 |
dokteren |
meesteren:
mistere (Q078p Wellen)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kelver:
welǝ kęlǝvǝr (Q078p Wellen),
wiele këlver (Q078p Wellen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)]
I-5, III-4-3
|
17908 |
dompelen |
duwen:
èn t wetter douë (Q078p Wellen),
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
douë (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
in het water steken:
èn t wetter stèke (Q078p Wellen),
ps. letterlijk overgenomen.
in ⁄t wetter ste‧ke (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
onder het water steken:
onder t wetter steëke (Q078p Wellen),
onder ⁄t wetter steëke (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
doenderbeeskes (Q078p Wellen)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
donnere (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
doͅndərə (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
dondertorens:
doͅndərtoəns (Q078p Wellen),
donderwolk:
doenderwolk (Q078p Wellen),
donderwolk (Q078p Wellen),
donnerwolk (Q078p Wellen),
onweerswolken:
oͅnweͅjərswoͅlkə (Q078p Wellen),
zwarte wolk:
zwatte wolk (Q078p Wellen)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donder (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
donner (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
doͅndər (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
də doͅndər (Q078p Wellen)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25855 |
donker bier |
dunkel bier:
duŋkǝl biǝr (Q078p Wellen)
|
Bier dat gebrouwen is uit donkere mout. Volgens de invuller uit Q 99 had dit bier een alcoholpercentage van 3,5 procent. [N 35, 96; monogr.]
II-2
|