25133 |
druppel |
drup:
dreup (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
drup (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
doorregenen:
doorrègele (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dubbel gezwad:
døbǝl [gezwad] (Q078p Wellen)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbele guide:
dǫbǝl git (Q078p Wellen)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
ps. omgespeld volgens Frings.
dybəltšə (Q078p Wellen)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dou-f (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
dè douf is taom, èn taom douf (Q078p Wellen),
en duhf (Q078p Wellen),
Pl. [dòiu:ve]
dòiuf (Q078p Wellen)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dou-f (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duikelen:
int wetter duikele (Q078p Wellen),
plongeren (<fr.):
plongeeren (Q078p Wellen)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
21312 |
duits |
duits:
duits (Q078p Wellen)
|
Duits [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
do.fhous (Q078p Wellen),
dǭfǫu̯s (Q078p Wellen),
het dooufhous (Q078p Wellen),
duivenkot:
doiuvəkòt (Q078p Wellen),
douvekot (Q078p Wellen),
duivenkot (Q078p Wellen),
dǫu̯vǝkǫt (Q078p Wellen),
het douvekot (Q078p Wellen),
loge (fr.):
loš (Q078p Wellen)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Loge: Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|