e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druppel drup: dreup (Wellen, ... ), drup (Wellen, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
druppen, druppelen doorregenen: doorrègele (Wellen, ... ) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dubbel gezwad: døbǝl [gezwad] (Wellen) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele lijn dobbele guide: dǫbǝl git (Wellen) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  dybəltšə (Wellen) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif (alg.) duif: dou-f (Wellen, ... ), dè douf is taom, èn taom douf (Wellen), en duhf (Wellen), Pl. [dòiu:ve]  dòiuf (Wellen) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)] III-3-2
duif, algemeen duif: dou-f (Wellen, ... ) duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] III-4-1
duiken duikelen: int wetter duikele (Wellen), plongeren (<fr.): plongeeren (Wellen) In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duits duits: duits (Wellen) Duits [ZND 01 (1922)] III-3-1
duivenhok duifhuis: do.fhous (Wellen), dǭfǫu̯s (Wellen), het dooufhous (Wellen), duivenkot: doiuvəkòt (Wellen), douvekot (Wellen), duivenkot (Wellen), dǫu̯vǝkǫt (Wellen), het douvekot (Wellen), loge (fr.): loš (Wellen) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Loge: Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2