e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
galgenaas niksnutter: ènne niksnutter (Wellen), sjamfoeter: vgl. Tiens en Hoegaards Idioticon (pag. 193): sjamfoetter, zie Jean-foutre.  sjamfoeter (Wellen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] || galgenaas [ZND 01 (1922)] III-3-1
galiot galiot: galjo (Wellen) Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.] I-13
galmgaten alpen: [sic]  alpen (Wellen), alpgaten: [sic]  de alpgâetter (Wellen) Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)], [ZND m] III-3-3
galopperen in de galop (lopen): en ǝ ga`lǫp (Wellen) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
gang allèe (fr.): alē (Wellen), gang: gāŋ (Wellen), ga͂ŋk (Wellen) gang [ZND 01 (1922)] III-2-1
gans gans: gās (Wellen) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gapende wonde lelijke snee: lëlke snee (Wellen) een gapende wonde [ZND 35 (1941)] III-1-2
garen garen: goǝn (Wellen), gōn (Wellen), gǭn (Wellen), gǭǝn (Wellen) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7
garenklosje, garenpijpje bobijn: bobin (Wellen) Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.] II-7
garnaal crevette (fr.): crevet (Wellen), garnaat: garnaot (Wellen), garnoot (Wellen) garnaal [ZND 05 (1924)], [ZND 35 (1941)] III-2-3