26113 |
naald |
naald:
nǭlt (L215a Wellerlooi)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
23324 |
naar de kerk |
naar de kerk:
noa de kêrk (L215a Wellerlooi)
|
naar [~ de kerk] [SGV (1914)]
III-3-3
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (L215a Wellerlooi)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hǫt (L215a Wellerlooi)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (L215a Wellerlooi)
|
nachtegaal [SGV (1914)]
III-4-1
|
24394 |
nachtvlinder |
beduil:
bedûul (L215a Wellerlooi)
|
nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
18937 |
nadeel |
schade:
schaaij (L215a Wellerlooi)
|
nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (L215a Wellerlooi)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
nagelbloem:
nagelbloem (L215a Wellerlooi)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)]
III-2-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
nahooi:
nǫhø̜i̯ (L215a Wellerlooi)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|