19052 |
nieuws |
nieuws:
nejs (L215a Wellerlooi)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nejssgĭē rrig (L215a Wellerlooi),
ni-jsgierrig (L215a Wellerlooi)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niezen:
nieze (L215a Wellerlooi)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
wèrd (L215a Wellerlooi)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
30213 |
nok |
vorst:
vōrst (L215a Wellerlooi)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
28639 |
noodvoederen |
bijvoeren:
bęjvūrǝ (L215a Wellerlooi)
|
Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.]
II-6
|
21348 |
nors |
stuurs:
stŏĕrsch (L215a Wellerlooi)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
met lengteteken op de a
märge (L215a Wellerlooi)
|
s morgens) [SGV (1914)]
III-4-4
|
24947 |
oever |
kant:
kāānt (L215a Wellerlooi),
oever:
ōēver (L215a Wellerlooi)
|
oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
24219 |
oeverzwaluw |
oeverzwalf:
oeverzwelf (L215a Wellerlooi)
|
oeverzwaluw [DC 18 (1950)]
III-4-1
|