e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nieuws nieuws: nejs (Wellerlooi) nieuws [SGV (1914)] III-3-1
nieuwsgierig nieuwsgierig: nejssgĭē rrig (Wellerlooi), ni-jsgierrig (Wellerlooi) nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)] III-1-4
niezen niezen: nieze (Wellerlooi) niezen, proesten [SGV (1914)] III-1-2
niks waard niks waard: wèrd (Wellerlooi) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nok vorst: vōrst (Wellerlooi) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodvoederen bijvoeren: bęjvūrǝ (Wellerlooi) Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.] II-6
nors stuurs: stŏĕrsch (Wellerlooi) norsch (barsch) [SGV (1914)] III-3-1
ochtend (vanmorgen ochtend: met lengteteken op de a  märge (Wellerlooi) s morgens) [SGV (1914)] III-4-4
oever kant: kāānt (Wellerlooi), oever: ōēver (Wellerlooi) oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-4-4
oeverzwaluw oeverzwalf: oeverzwelf (Wellerlooi) oeverzwaluw [DC 18 (1950)] III-4-1