21200 |
rit |
rit:
rit (L215a Wellerlooi)
|
rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rŏŏchele (L215a Wellerlooi)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemer:
miemmer (L215a Wellerlooi)
|
aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
20655 |
rode kool |
rode kappes:
roeje kappes (L215a Wellerlooi)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
24235 |
roek |
roek:
roek (L215a Wellerlooi)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
gans:
gāns (L215a Wellerlooi)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
eendenkuiken:
ē̜ndǝkȳkǝ (L215a Wellerlooi)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|
34553 |
roep- en lokwoord voor de jonge gans |
ganzenkuiken:
gānzǝkȳkǝ (L215a Wellerlooi)
|
[VC 14, 2q (r]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hen:
hɛn (L215a Wellerlooi),
tuut, tuut, tuut:
tyt, tyt, tyt (L215a Wellerlooi)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
koe:
ku (L215a Wellerlooi)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|