e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slag slag: slag (Wellerlooi), släg (Wellerlooi) slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slak slak: slek (Wellerlooi, ... ) slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: slekkenhuuske (Wellerlooi, ... ) slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slecht mens, slechte kerel galgenaas: galgenoas (Wellerlooi) galgenaas [SGV (1914)] III-1-4
slechte koningin moer-niks-waard: mūrnekswęrt (Wellerlooi) Een onvolmaakte, onbevruchte en onregelmatig eierleggende koningin. Zij is darrenbroedig. [N 63, 63a; Ge 37, 45] II-6
slechtgehumeurd (zijn) iemelijk: hummeluk (Wellerlooi) gemelijk [SGV (1914)] III-1-4
slee slee: sleij (Wellerlooi) slede [SGV (1914)] III-3-2
slenteren slenteren: släntere (Wellerlooi) slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: sleipe (Wellerlooi), slęi̯pǝ (Wellerlooi) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
sleutelbloem koekenbloem: de oe van koeke langgerekt  koekebloeme (Wellerlooi, ... ), sleutelbloem: -  sleutelbloemen (Wellerlooi, ... ) sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3