e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

Gevonden: 1874
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boertje, kleine boer keuterboertje: kø̄tǝrburkǝ (Wellerlooi) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boezeroen boezeroen: bazeroel (Wellerlooi), bazeroen (Wellerlooi) boezeroen [SGV (1914)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)] III-1-3
bolletjes stuifmeel klotsjes: klø̜tskǝs (Wellerlooi) Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94] II-6
bomijs droog ijs: drueg ies (Wellerlooi) ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)] III-4-4
bont en blauw slaan blond en blauw slaan: blōnt ɛn blau gəslāgə (Wellerlooi) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonte kraai kraai: krij (Wellerlooi) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
boog pijlenboog: piləmboͅ.əch (Wellerlooi) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: bōōwm (Wellerlooi), byəm (Wellerlooi), buim (mv.): beuwm (Wellerlooi) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bogaard: boͅgərt (Wellerlooi) I-7
boomleeuwerik leeuwerik: lewwerik (Wellerlooi) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1