e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troosten; troost troosten: trooste (Wellerlooi) troosten [SGV (1914)] III-1-4
tuiertouw, tuierketting tuierketting: tȳrkɛteŋ (Wellerlooi), tuiertouw: tȳrtǫu̯ (Wellerlooi) Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11
tuin hof: hof (Wellerlooi) hof [SGV (1914)] III-2-1
tuinhuisje zomerhuisje: zommerhuuske (Wellerlooi) priëel [SGV (1914)] III-2-1
tuinman, boomkweker boompjeskweker: JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.  bøͅmkəskweəkər (Wellerlooi) [RND 10] I-7
turfmolm turfgemul: turfgemul (Wellerlooi), tø̜rfgęmøl (Wellerlooi) [SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enqu√™te S samengevoegd met de opgaven van de enqu√™tevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enqu√™tes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24] I-7, II-4
tuten fluiten: flø̜jtǝ (Wellerlooi) Het geluid dat de koningin maakt die haar cel reeds verlaten heeft. Op het doffe kwaken van de ongeboren koninginnen antwoordt de pas uitgelopen koningin met een hoog tutend geluid. Dit is het teken dat zij er is. Zij zal proberen zo spoedig mogelijk de nog in de cellen opgesloten koninginnelarven te doden. Dit wordt echter verhinderd door de werkbijen. Het tuten is voor de imker een zeker teken dat er de volgende dag of op zijn laatst nog een dag later een nazwerm zal afkomen. [N 63, 33a; N 63, 32a; N 63, 33b; Ge 37, 42] II-6
tweede grasoogst nagras: nǭgras (Wellerlooi) Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b] I-3
uier uier: īr (Wellerlooi), īǝr (Wellerlooi) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11
uieren roos: ruǝs (Wellerlooi) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11