34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwartīr (L215a Wellerlooi)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ŭŭl (L215a Wellerlooi)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
28621 |
uit de rij zetten |
wegzetten:
wegzetten (L215a Wellerlooi)
|
De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.]
II-6
|
21386 |
uithoren |
uitvunderen:
vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 300): ütvundere, nauwkeurig uitzoeken, uitvissen, uitpluizen.
ŭŭtvundere (L215a Wellerlooi)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22844 |
uitroep bij het knikkerspel |
twee-mijn:
als er twee geraakt worden
twèmien (L215a Wellerlooi)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
21445 |
uitschelden |
schimpen:
scheempe (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
28560 |
uitwerpselen van de bij |
bijenpoep:
bejǝpup (L215a Wellerlooi)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardsstront:
pęrtsstrǭnt (L215a Wellerlooi)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustrōnt (L215a Wellerlooi)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21387 |
unster |
ponder:
mit enne punder wêge (L215a Wellerlooi),
punder (L215a Wellerlooi)
|
unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)]
III-3-1
|