33524 |
wijnstok, wingerd |
druivenwingerd:
droevieger (L215a Wellerlooi),
drōēvieger (L215a Wellerlooi)
|
[SGV (1914)]wingerd [SGV (1914)]
I-7
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
en weelde gāāns (L215a Wellerlooi)
|
wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
24557 |
wilg (alg.) |
wilgenpoest:
-
willegepoest (L215a Wellerlooi)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (L215a Wellerlooi)
|
willen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17596 |
wimper |
wimper:
weemper (L215a Wellerlooi)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wīēnd (L215a Wellerlooi)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
wīēnderig (L215a Wellerlooi)
|
winderig [SGV (1914)]
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
wēēnkelhōāk (L215a Wellerlooi),
wēŋkǝlhǭk (L215a Wellerlooi)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoning:
weenterkunning (L215a Wellerlooi)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
28636 |
wintervoedsel |
bijensuiker:
bejǝsykǝr (L215a Wellerlooi)
|
Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.]
II-6
|