17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L215a Wellerlooi)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zŭŭke (L215a Wellerlooi)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zuuthŏŏlt (L215a Wellerlooi)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoldər (L215a Wellerlooi)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (L215a Wellerlooi)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
28546 |
zomerdracht |
zomerdracht:
zōmǝrdraxt (L215a Wellerlooi)
|
De periode van de zomer waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50b is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in de zomer honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In de zomer vliegen de bijen op de dan bloeiende vruchtbomen, heesters, zomerbloemen, lindebomen, de vuilboom, klaversoorten, acacia, boekweit, bramen, kastanjebomen, korenbloemen, herik, liguster, weidebloemen, zonnebloemen, asperges, reseda en serradelle. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50b]
II-6
|
28643 |
zomerhoning |
zomerhoning:
zōmǝrhuneŋ (L215a Wellerlooi)
|
Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.]
II-6
|
23339 |
zonde |
zonde:
zeund (L215a Wellerlooi)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zeund (L215a Wellerlooi)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zōwm (L215a Wellerlooi)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|