28654 |
bruine honing |
donkere honing:
doŋkǝrǝ huneŋ (L215a Wellerlooi)
|
Honing uit raten waar broed in heeft gezeten. De kleur is geen aanwijzing voor het al of niet slecht zijn van de honing. De kwaliteit wordt vooral bepaald door de manier van winnen. [N 63, 115c]
II-6
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buj (L215a Wellerlooi),
regenbui:
rêgenbuij (L215a Wellerlooi)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
bŏĕk (L215a Wellerlooi)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18095 |
buikpijn |
buikpijn:
boekpien (L215a Wellerlooi),
de buik doet me pijn:
bŏĕk düt me pien (L215a Wellerlooi),
de buik doet me wee:
bŏĕk düt me wee (L215a Wellerlooi),
pijn in de buik:
pīrn ien dən bŏĕk (L215a Wellerlooi)
|
buikpijn [DC 27 (1955)] || ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
28499 |
bultbroed |
bultbroed:
bøltbrut (L215a Wellerlooi)
|
Darrenbroed ontstaan uit eitjes van een leggende werkbij. De cellen worden door de werksters in dit geval voorzien van een zeer hoog gewelfd deksel, vandaar de benaming bultbroed. Bultbroed kan echter ook ontstaan, wanneer een gewone moer onbevrucht is gebleven of door ouderdom of letsel niet langer in staat is bevruchte eieren af te zetten. Deze moer wordt dan ook darrenbroedig. [N 63, 62b; N 63, 27; N 63, 24b]
II-6
|
25058 |
bundel, bussel |
bindsel:
binsel (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L215a Wellerlooi)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
ulk:
ulk (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi,
L215a Wellerlooi)
|
bunzing [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21245 |
bus |
bus:
bus (L215a Wellerlooi)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polver (L215a Wellerlooi)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|