e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

Gevonden: 1874
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druilerig en koud weer kwakkelweer: met lengteteken op de tweede a  kwakkel wär (Wellerlooi), nat (weer): enne natte zommer (Wellerlooi, ... ), nat (Wellerlooi), ps. omgespeld volgens Frings!  nat (Wellerlooi) nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druipen: hej droowp van den règen (Wellerlooi, ... ), druppen: dröppe (Wellerlooi), hej dröpt van den règen (Wellerlooi, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droeventros (Wellerlooi) druiventros [SGV (1914)] I-7
drukte, gedoe gedoe: gedoej (Wellerlooi) gedoente [SGV (1914)] III-1-4
druphoning druphoning: drøphuneŋ (Wellerlooi) Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.] II-6
duif (alg.) duif: dooͅeoͅf (Wellerlooi) Duif [SGV (1914)] III-3-2
duif, algemeen duif: dōēf (Wellerlooi) Duif [SGV (1914)] III-4-1
duits duits: Duitsch (Wellerlooi) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duitse kast duitse kast: duitse kast (Wellerlooi), lüneburger: lüneburger (Wellerlooi) Soort bijenkast, afkomstig uit Duitsland. Veel Duitse kasten kennen het systeem van de achterbehandeling. [N 63, 9] II-6
duivenhok duivenkooi: dūvǝkø̜i̯ (Wellerlooi), duivenslag: dōēveslag (Wellerlooi), duvǝslax (Wellerlooi) (duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2