18013 |
kortademig |
dempig:
dämpig (L215a Wellerlooi)
|
dempig [SGV (1914)]
III-1-2
|
28601 |
kortwas |
kortwas:
kortwas (L215a Wellerlooi)
|
De bij het opsnoeien van de raten verkregen was. [N 63, 80b]
II-6
|
23274 |
koster |
koster:
kö.stər (L215a Wellerlooi)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (L215a Wellerlooi)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karmenaaj (L215a Wellerlooi)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
28619 |
koud zetten |
koud zetten:
kalt zętǝ (L215a Wellerlooi)
|
Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a]
II-6
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
donker (weer):
doonker wêr (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)] || weer [donker ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
28465 |
koude bouw |
koude bouw:
kaldǝ bǫw (L215a Wellerlooi)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c]
II-6
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
enne kaalde wiend (L215a Wellerlooi)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
haos (L215a Wellerlooi),
hōās (L215a Wellerlooi),
kous:
kous (L215a Wellerlooi)
|
Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)]
III-1-3
|