33424 |
dorsvloer |
den:
den (Q113a Welten)
|
De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.]
I-6
|
24664 |
dovenetel (alg.) |
doofnetel:
-
douvnetel (Q113a Welten)
|
witte dovenetel (Lamium album L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
33296 |
dovenetel (algemeen) |
doofnetel:
dǫu̯fnētǝl (Q113a Welten)
|
Lamium L. Dit plantengeslacht, dat van 10 to 60 cm hoog kan worden, lijkt nogal op de brandnetel met dezelfde soort grofgezaagde bladeren, die overigens géén brandend gevoel veroorzaken, en ook met in bosjes tegen de stengel groeiende bloemen. Deze bloemen zijn evenwel veel groter, gekleurd en lipvormig. Verschillende soorten van dit onkruid komen vrij algemeen voor en worden in de praktijk amper van elkaar onderscheiden. De bekendste zijn wel de witte en de paarse dovenetel die hieronder in een apart lemma worden behandeld. In dit lemma staan de algemene benamingen bijeen. [N 37, 16a; A 60A, 75; L 1, a-m; L 1u, 39; L B2, 334a; L 15, 3; S 7; monogr.]
I-5
|
17856 |
draaien |
draaien:
drìènnə (Q113a Welten)
|
draaien [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17806 |
dragen |
dragen:
drá:gə (Q113a Welten)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
32764 |
driehoekige eg |
driekantige [eg]:
driekantige [eg] (Q113a Welten)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinke (Q113a Welten)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q113a Welten)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drø̄ǝxštǭn (Q113a Welten)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|