31572 |
karwip |
wip:
wip (Q113a Welten)
|
Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.]
II-11
|
33453 |
kattegat |
kattelok:
katǝlǭ ̝ak (Q113a Welten)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24179 |
kauw |
dooltje:
dölke (Q113a Welten)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17628 |
keel, strot |
strot:
štròàt (Q113a Welten)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34077 |
kern |
moer:
mur (Q113a Welten)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
17764 |
kies |
baktand:
bàktànk (Q113a Welten)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17600 |
kin |
kin:
kin (Q113a Welten)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kink (Q113a Welten, ...
Q113a Welten)
|
kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17601 |
kinnebak |
kinnebak:
kìnnəbàk (Q113a Welten)
|
kinnebak [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (Q113a Welten)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|