25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnieèj (Q113a Welten),
sneij (Q113a Welten)
|
sneeuw [DC 03 (1934)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33232 |
snijbiet |
snijmoes:
snii̯mōs (Q113a Welten)
|
Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.]
I-5
|
17753 |
snor |
schnauz (du.):
šnuits (Q113a Welten)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
snot:
šnōt (Q113a Welten)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
17590 |
snuit |
naas:
nās (Q113a Welten)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]
I-12
|
33224 |
sorteermachine |
molen:
mø̄lǝ (Q113a Welten)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
sorteren:
sǫrtērǝ (Q113a Welten)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
zeven:
zēvǝ (Q113a Welten)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
34576 |
spaak |
speek:
špęi̯k (Q113a Welten),
speken:
špęi̯kǝ (Q113a Welten)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q113a Welten),
schup:
šø̜p (Q113a Welten),
steekschup:
štē ̞ǝk[schup] (Q113a Welten)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|