20358 |
suikeroom |
suikernonk:
soekkernonk (Q113a Welten)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
soekkertant (Q113a Welten)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17760 |
tand |
tand:
tànk (Q113a Welten)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32914 |
tanden van de hooihark |
pinnen:
pen (Q113a Welten)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
20357 |
tante |
tant:
neen
tant (Q113a Welten)
|
tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33430 |
tasruimte naast de dorsvloer |
wis:
wøš (Q113a Welten),
wø̄š (Q113a Welten),
wø̜š (Q113a Welten)
|
Het schuurvak of de door het tasmuurtje van de dorsvloer gescheiden ruimte naast de dorsvloer waar veelal de graanschoven bewaard worden. Men stapelt er van de vloer tot onder het dak. Om schade door ratten of muizen tegen te gaan legt men onderaan takkenbossen of oud stro, ook maakt men wel een vloertje van planken op stenen, zodat de katten er onderdoor kunnen. Men tast in een van de vakken van de tasruimte ook wel stro of hooi. De benamingen betreffen de gehele tasruimte (bestaande uit een of meer vakken, naar gelang de indeling en de grootte van de schuur), één van de vakken van de tasruimte (vaak voor een bepaald gebruik) of een van de tasruimten als er aan beide zijden van de dorsvloer een is. Met een cijfer achter het codecijfer wordt, indien mogelijk, aangegeven uit hoeveel vakken de tasruimte bestaat of hoeveel van de zo genoemde tasruimten er zijn. In het lemma komen twee typen metonymieën voor: de benaming van de oogststapel wordt gebruikt voor de ruimte waar gestapeld wordt (in de gevallen tas en berm en hun samenstellingen) en ook wordt de benaming van de begrenzing van de ruimte, het gebont en de daarmee verbonden woordgroepen, benut voor de ruimte zelf. Deze twee gevallen van betekenisuitbreiding staan achter in het lemma bijeen. Zie ook het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6). En vergelijk nog Goossens 1963b en 1973 (over wis) en, speciaal voor uilicht, Goossens 1988, 165-167, met kaart. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (tas(t)) en (berm) het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6), van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). Zie ook afbeelding 14.e bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69a; N 4A, 10b; N 5, 81 en 85a; N 14, 48; N 15, 49b; N C, 5a; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; L 48, 13; Lu 2, 13; Gi 2.1, 20; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 58b, 70a en 71]
I-6
|
34525 |
tasten |
tasten:
tastǝ (Q113a Welten)
|
Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.]
I-12
|
17680 |
teen |
teen:
tīèn (Q113a Welten)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34320 |
tepel, tet |
deem:
dēm (Q113a Welten)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
21611 |
tien-guldenstuk |
gouden tientje:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
ee gauwe tieèntje (Q113a Welten)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|