24258 |
tuinfluiter |
fluitmeling:
fluitmèling (Q113a Welten)
|
Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21618 |
twee centiem |
twee centiem:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
twieè centiem (Q113a Welten)
|
koperen munt van 2 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21626 |
twee frank |
twee frank:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
twieè frang (Q113a Welten)
|
2 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21619 |
twintig frank |
twintig frank:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
twintig frang (Q113a Welten)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33597 |
ui, ajuin |
un:
mv. unne
un (Q113a Welten)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33788 |
uier |
udder:
ødǝr (Q113a Welten)
|
Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-12
|
34157 |
uieren |
beginnen te udderen:
ødǝrǝ (Q113a Welten)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtē̜lt (Q113a Welten)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
de draag laten zien:
(de koe laat) dǝ drax zēn (Q113a Welten)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
34061 |
vaars |
vaars:
vīǝš (Q113a Welten)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|