20514 |
leverworst |
leverworst:
lèverwos (Q155p Werm),
witte worst:
wi.tə woͅs (Q155p Werm)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
19085 |
liegen |
liegen:
liegen (Q155p Werm)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
līs (Q155p Werm)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
17816 |
liggen |
liggen:
liggen (Q155p Werm)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q155p Werm)
|
Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
li ̝p (Q155p Werm)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaken:
blǭkǝ (Q155p Werm)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17817 |
lopen |
lopen:
lŏŭpen (Q155p Werm),
lō.pǝ (Q155p Werm)
|
lopen [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
31582 |
luns |
leun:
lyǝn (Q155p Werm)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
33057 |
maaidorser |
pikdorser:
pik˱dǭ.sǝr (Q155p Werm)
|
Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|