21416 |
de hort op? |
op jats:
op jats goanə (L375p Wessem),
op jats zeenə (L375p Wessem)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
19859 |
de tafel dekken |
tafel klaarmaken:
taofel klaor-maake (L375p Wessem)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blei̯kə (L375p Wessem)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
insprinkelen:
insprinkele (L375p Wessem),
invochten:
invogte (L375p Wessem)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (L375p Wessem),
mengelen:
meŋǝlǝ (L375p Wessem)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
24407 |
dekken |
dekken:
dêkke (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20612 |
desem |
zuurdesem:
zoerdeigsem (L375p Wessem)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄rǝ (L375p Wessem)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (L375p Wessem)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
20532 |
dik worden |
dijen:
dieje (L375p Wessem)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|