31803 |
houtsplinter |
splinter:
splentjǝr (L375p Wessem)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtworm (L375p Wessem)
|
houtworm [DC 23 (1953)]
III-4-2
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkɛr (L375p Wessem)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
grijnen:
grīēnə (L375p Wessem),
janken:
jangkə (L375p Wessem),
janke (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4, III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
slakkenhuisje:
slekke hūūske (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
huismus:
(hoes)mös (L375p Wessem)
|
huismus
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleex (L375p Wessem)
|
vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalg:
zwalg (L375p Wessem)
|
huiszwaluw
III-4-1
|
26088 |
ijzerbalk van de hollandse molen |
draagbalk:
draagbalk (L375p Wessem
[(grondzeiler)]
)
|
De horizontale balk waarin bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning draait. Zie ook het lemma ɛijzerbalkɛ.' [N O, 51g; N O, 29d; A 42A, 17]
II-3
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L375p Wessem)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|