e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wessem

Overzicht

Gevonden: 834

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bek muil: mōēl (Wessem) Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)] III-4-2
bergx bergen (mv.): mv.!  bèrrəch (Wessem) berg (bergen) [RND] III-4-4
berrie ber(ri)g: børx (Wessem), brug: brug (Wessem) Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.] I-13, II-3
beschimmeld beschimmeld: beschummeltj (Wessem) beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)] III-2-3
beschimmelen rijzen: rieze (Wessem) Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)] III-2-3
bezem bezem: bēͅsəm (Wessem), Zie tekening: midden  bēsəm (Wessem), Zie tekening: rechts  bēsəm (Wessem) bezem [RND] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)] III-2-1
bezemsteel steel: stēl (Wessem) bezemsteel [RND] III-2-1
bieden bieden: be.jə (Wessem) bieden [RND] III-3-1
bier bier: béér (Wessem) bier [RND] III-2-3
bij bij/bie: (Wessem) De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.] II-6