32375 |
paalmes |
blokmes:
blǫkmęts (L375p Wessem)
|
Het lange snijmes waarmee de klomp afgepaald wordt. Het blad van het mes kan recht of iets gebogen zijn. Het paalmes is aan één kant van een handvat voorzien en aan de andere kant van een haak. Met die haak is het mes scharnierend aan een kram verbonden, die op een houten blok, het snijpaardje, is vastgemaakt. De klompenmaker kan op deze wijze met één hand met het mes werken, terwijl hij met de andere hand de klomp vasthoudt die op het snijpaardje ligt. Zie ook het volgende lemma en afb. 236. [N 97, 13; A 29, 1; A 29a, 4a; A 29a, 15c; monogr.]
II-12
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜rt (L375p Wessem)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē̜ ̞rs[stal] (L375p Wessem)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddenkaas:
pɛ̝dəkì.əs (L375p Wessem)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (L375p Wessem)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)]
III-1-3
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
šūrə (L375p Wessem)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoeffele (L375p Wessem),
slof:
slöffen (L375p Wessem)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L375p Wessem)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20560 |
parelen |
borrelen:
borrele (L375p Wessem)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstù.ər (L375p Wessem)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|