20523 |
snee brood |
snede weg:
sneej wêk (L375p Wessem)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24388 |
sneep |
koemoel:
koemōēl (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snîê (L375p Wessem)
|
sneeuw [RND]
III-4-4
|
18134 |
snijwonde |
snee:
sneej (L375p Wessem)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
20549 |
snoepgoed |
lekker:
lekker (L375p Wessem),
slok:
slôk (L375p Wessem)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbeltje (L375p Wessem),
lekkertje:
lekkerke (L375p Wessem)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18026 |
snotneus |
snotterbel:
snooterbel (L375p Wessem)
|
snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuufke (L375p Wessem)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17590 |
snuit |
snoet:
snōēt (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19736 |
soda |
soda:
zoͅu̯dā (L375p Wessem)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|