20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (L375p Wessem),
spinne (L375p Wessem)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
spenəwɛp (L375p Wessem)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
spitsmōēs (L375p Wessem),
veldmuis:
veldjmōēs (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
spaden:
spāi̯ǝ (L375p Wessem)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
eeuwig moes (L375p Wessem)
|
I-7
|
19806 |
spons |
spons:
spoͅns (L375p Wessem)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspø̄r (L375p Wessem)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
sproat (L375p Wessem)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
20125 |
staart |
staart:
stɛrt (L375p Wessem)
|
Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9
|
21272 |
stad |
stad:
stat (L375p Wessem)
|
stad [RND]
III-3-1
|