32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (L375p Wessem)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
22085 |
stro |
struu:
stryǝ (L375p Wessem),
štryǝ (L375p Wessem)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 86]
I-4
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
slieë (L375p Wessem)
|
stroef [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
stronk:
stroŋk (L375p Wessem)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
25574 |
strooien |
strooien:
štrø̜i̯ǝ (L375p Wessem)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strø̜i̯sǝl (L375p Wessem)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
kluntje (L375p Wessem)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
pruimpje:
pruumke (L375p Wessem),
rolletje:
rôlke (L375p Wessem)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
tek (L375p Wessem)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)]
III-4-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
taŋtpien (L375p Wessem)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|