e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wessem

Overzicht

Gevonden: 834
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wielband beslag: bǝslāx (Wessem) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielewaal goudmerel: goutmèèrel (Wessem) wielewaal III-4-1
wijn wijn: wīēn (Wessem) wijn [RND] III-2-3
wilde eend eend: aenj (Wessem) eend, wilde — III-4-1
wilg (alg.) wijde: -  wie:jə (Wessem) wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgensoorten rode wijde: -  roai wiejə (Wessem), treurwijde: -  treurwiejə (Wessem), watervits: -  watərwitsə (Wessem) wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3
winde maan: moon (Wessem) Hoe noemt u de winde: een voornachtige vis met gedrongen lichaam, zijdelings sterk samengedrukt, de mondopening is enigszins omhooggericht, de staartvin is diep ingesneden. De rug is donkergroen-blauw, de flanken en buik zilverwit en borst-, buik- en aars [N 83 (1981)] III-4-2
windluiken, waterdeuren stormluiken: stormluiken (Wessem) De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60] II-3
windpeluw windpulf: windpulf (Wessem) De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.] II-3
witte kaas, wrongel fluitkaas: fluitkaas (Wessem) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] III-2-3