31573 |
wielband |
beslag:
bǝslāx (L375p Wessem)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
24276 |
wielewaal |
goudmerel:
goutmèèrel (L375p Wessem)
|
wielewaal
III-4-1
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (L375p Wessem)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
24277 |
wilde eend |
eend:
aenj (L375p Wessem)
|
eend, wilde —
III-4-1
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
-
wie:jə (L375p Wessem)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
rode wijde:
-
roai wiejə (L375p Wessem),
treurwijde:
-
treurwiejə (L375p Wessem),
watervits:
-
watərwitsə (L375p Wessem)
|
wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24434 |
winde |
maan:
moon (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u de winde: een voornachtige vis met gedrongen lichaam, zijdelings sterk samengedrukt, de mondopening is enigszins omhooggericht, de staartvin is diep ingesneden. De rug is donkergroen-blauw, de flanken en buik zilverwit en borst-, buik- en aars [N 83 (1981)]
III-4-2
|
26064 |
windluiken, waterdeuren |
stormluiken:
stormluiken (L375p Wessem)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|
26021 |
windpeluw |
windpulf:
windpulf (L375p Wessem)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitkaas:
fluitkaas (L375p Wessem)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|