25195 |
sterx |
ster:
stèr (L354p Wijchmaal)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
hèmelik (L354p Wijchmaal),
ook materiaal znd 1u, 65
hēmelik (L354p Wijchmaal)
|
geniepig [ZND 01 (1922)] || Heimelijk, geniepig, enz. [ZND 01u (1924)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
looi:
lōi̯ (L354p Wijchmaal),
stier:
stīr (L354p Wijchmaal),
var:
vēr (L354p Wijchmaal),
vǫr (L354p Wijchmaal)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
steͅi̯fsəl (L354p Wijchmaal)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stootbeugels:
stuǝt˱bø̄.gǝls (L354p Wijchmaal)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (L354p Wijchmaal)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattenkruid:
wrattenkroud (L354p Wijchmaal),
wrattenkrout (L354p Wijchmaal),
wrattenkruid (L354p Wijchmaal)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stul (L354p Wijchmaal)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
kant:
kant (L354p Wijchmaal),
rampe (fr.):
ramp (L354p Wijchmaal),
trottoir:
trottoir (L354p Wijchmaal)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
kant:
kant (L354p Wijchmaal),
rampe (fr.):
ramp (L354p Wijchmaal),
trottoir:
trottoir (L354p Wijchmaal)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|