28892 |
trapnaaimachine |
naaimachine met treder:
nęjmǝšīn met trējǝr(s) (L354p Wijchmaal)
|
Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b]
II-7
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (L354p Wijchmaal)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamhaken:
hāmhōk (L354p Wijchmaal),
hāmhōkǝ (L354p Wijchmaal)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
17898 |
trekken |
trekken:
trèkken (L354p Wijchmaal)
|
wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
34589 |
trekschei |
hachtschei:
haxtsxęi̯ (L354p Wijchmaal)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19362 |
treuzelaar |
langzame, een -:
wat ine langzame (L354p Wijchmaal)
|
Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
semmelen:
hè zit dao te semmelen (L354p Wijchmaal),
tammelen:
hè zit dao te tammelen (L354p Wijchmaal)
|
Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (L354p Wijchmaal)
|
Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tuieren (L354p Wijchmaal)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
schaapstuier:
sxāpstø̜i̯ǝr (L354p Wijchmaal)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|