e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijchmaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trapnaaimachine naaimachine met treder: nęjmǝšīn met trējǝr(s) (Wijchmaal) Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b] II-7
trechter trechter: treͅxtər (Wijchmaal) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1
trekhaken, -ogen haamhaken: hāmhōk (Wijchmaal), hāmhōkǝ (Wijchmaal) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekken trekken: trèkken (Wijchmaal) wij trekken [ZND 08 (1925)] III-1-2
trekschei hachtschei: haxtsxęi̯ (Wijchmaal) De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b] I-13
treuzelaar langzame, een -: wat ine langzame (Wijchmaal) Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)] III-1-4
treuzelen semmelen: hè zit dao te semmelen (Wijchmaal), tammelen: hè zit dao te tammelen (Wijchmaal) Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] III-1-4
troef troef: troef (Wijchmaal) Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
tuieren tuieren: tuieren (Wijchmaal) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal schaapstuier: sxāpstø̜i̯ǝr (Wijchmaal) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11