32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
aantreden:
ǫǝn[treden] (L354p Wijchmaal)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
21420 |
de hort op |
op rabot (<fr.):
op rabot (L354p Wijchmaal)
|
Welke uitdrukking gebruikt men in Uw dialect voor: veel weg wijn, dikwijls niet thuis wezen? (Een dergelijke uitdrukkinng wordtt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaa [Lk 06 (1956)]
III-3-1
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (L354p Wijchmaal)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
34273 |
de stal uitmesten |
afdoen:
ā.f˱dun (L354p Wijchmaal),
afvaren:
ā.fā.rǝ (L354p Wijchmaal),
droogleggen:
dryxlɛgǝn (L354p Wijchmaal)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19640 |
de was blauwen |
blauwselen:
blø͂ͅtsələ (L354p Wijchmaal)
|
blauwen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blèken (L354p Wijchmaal)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
steͅi̯vən (L354p Wijchmaal)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
dręi̯.vǝ (L354p Wijchmaal)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
diēͅg (L354p Wijchmaal)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L354p Wijchmaal),
springen:
spreŋǝ (L354p Wijchmaal),
sprɛŋǝn (L354p Wijchmaal)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|