e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijchmaal

Overzicht

Gevonden: 1314
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel deksel: dèksel (Wijchmaal), dèksəl (Wijchmaal), scheel: scheèl (Wijchmaal), sXeèl (Wijchmaal) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de metalen gierton scheel: sx˙ē̜l (Wijchmaal) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil bâche: bas (Wijchmaal) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
denken denken: ich dink, we dinken (Wijchmaal) ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)] III-1-4
dennenappel dennenknop: verzamelfiches; ook ZND01, u 31  dennenknop (Wijchmaal) dennenappel [ZND 01 (1922)] III-4-3
derdeling derling: dɛ̄rleŋ (Wijchmaal) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deurtje in een poortvleugel klein schuurdeurtje: kl‚ē sxȳrdø̄.rkǝ (Wijchmaal) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
diep diep: dip (Wijchmaal) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  biēͅ.st (Wijchmaal) beest [ZND 01 (1922)] III-4-2
dikke, warme mantel dikke mantel: nən dekken mantəl (Wijchmaal, ... ) een dikke mantel [ZND 31 (1939)] III-1-3