26397 |
scheut |
scheut:
sxø̄.t (L354p Wijchmaal)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
20687 |
schijf braadspek |
harst:
harst (L354p Wijchmaal)
|
schijf braadspek [Goossens 2c (1963)]
III-2-3
|
34271 |
schijten |
kakken:
kákǝn (L354p Wijchmaal),
schijten:
sxęi̯.tǝn (L354p Wijchmaal)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
schilderij (L354p Wijchmaal)
|
schilderij [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
schummel (L354p Wijchmaal)
|
schimmel [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
scheep, twie schepen, klèe scheepken (L354p Wijchmaal)
|
Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schoen (L354p Wijchmaal)
|
een schoen [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
sxofǝl (L354p Wijchmaal)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxofǝlǝ(n) (L354p Wijchmaal)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zā.l (L354p Wijchmaal)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|