e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q104p plaats=Wijk

Overzicht

Gevonden: 961
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiveren schruwelen: sjroevele (Wijk) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schruwelig: sjroevelig (Wijk) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schruweling: sjroeveling (Wijk) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hurken (zich) hukken: hōēke (Wijk, ... ) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2
ijsberen ijsberen: -> lm. ijsberen  iesbeëre (Wijk) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsmuts ijsmuts: iesmuts (Wijk), iesmöts (Wijk) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3
ijspegel ijspiezel: iespiezel (mv.) (Wijk) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: iezel (Wijk) ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijzelen: iezelen (Wijk) ijzelen [N 22 (1963)] III-4-4
ijzertje onder een schoen beslag: beslaag (Wijk), plaatje: pleetsje (Wijk) ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)] III-1-3