24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
eigen spellingsysteem
doezendpoet (Q104p Wijk),
douzendpoot (Q104p Wijk),
WLD (zoveel mogelijk)
doezendpoet (Q104p Wijk)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaal:
sjaal (Q104p Wijk),
sjerp:
sjerp (Q104p Wijk)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden kous:
zeije kousen (Q104p Wijk)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
rouwkous:
rouwkousen (Q104p Wijk),
rowkousen (Q104p Wijk)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
eeltknobbel:
eeltknòòbel (Q104p Wijk)
|
eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aoflaot verdeene (Q104p Wijk)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
e kruiske geve (Q104p Wijk)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken onder het brood:
e kruiske oonder `t broed make (Q104p Wijk)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
ziech e kruiske make (Q104p Wijk)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) snuits trekken:
snoets trekke (Q104p Wijk)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|