23465 |
lei(en) |
lei(en):
leij (Q104p Wijk)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19535 |
lemmer |
lemmet:
lemmet (Q104p Wijk)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17558 |
lenig |
slap:
slap (Q104p Wijk)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19553 |
lepel |
lepel:
leepel (Q104p Wijk)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrekje:
leepelerekske (Q104p Wijk)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kamasje (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk),
schacht:
Op een schoen, los.
sjachte (Q104p Wijk)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21341 |
leurder |
leurder:
leurder (Q104p Wijk),
marskramer:
marskriemer (Q104p Wijk)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
<omschr.> commerce langs de deur doen:
heer dèt kemmerse langs de deur (Q104p Wijk),
op commerce (fr.) gaan:
heer gèt op kèmmerse (Q104p Wijk)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t leëve (Q104p Wijk)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
de leever (Q104p Wijk)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|