25186 |
rijp, rijmx |
rouwvrost:
roe veros (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24449 |
ringrups |
rups:
WLD (zoveel mogelijk)
rups (Q104p Wijk)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
klingelen:
klingele (Q104p Wijk)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (Q104p Wijk)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23447 |
rochet |
rochet (fr.):
rochet (Q104p Wijk)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24405 |
rode bosmier |
bosmier:
WLD (zoveel mogelijk)
bòsmier (Q104p Wijk),
rode mier:
eigen spellingsysteem
roei mier (Q104p Wijk)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
bovenrok:
booveròk (Q104p Wijk),
bovenrok (Q104p Wijk),
overrok:
euverrok (Q104p Wijk)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
lustre (eng.):
[st moeilijk leesbaar, rk]
luuster (Q104p Wijk),
rok:
rok (Q104p Wijk),
tiereteien rok:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
tiertèje ròk (Q104p Wijk)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk),
ròk (Q104p Wijk)
|
vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18318 |
rokkussentje |
kontje:
köntje (Q104p Wijk),
queue (<fr.):
keuje (Q104p Wijk)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|