e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijlre

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kip, maat van 18,5 kilo vat: e vaat (Wijlre) de maat die een gewicht aangeeft van 18 1/2 kg [kip] [N 91 (1982)] III-4-4
kippen hoender: ho.ndǝr (Wijlre), hōndǝr (Wijlre) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippenhok hoenderstal: hōndǝr[stal] (Wijlre), hōndǝrštǝl (Wijlre) Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.] I-6
kippenveer hoenderveer: hōndǝrvē̜r (Wijlre), veer: vē̜rǝ (Wijlre) [L 5, 49; Vld.; monogr.] I-12
klaarkomen gereedkomen: gereid kome (Wijlre) gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] III-1-4
klagen kuimen: kume (Wijlre) droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)] III-3-1
klam, klef klam: klam (Wijlre) vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)] III-4-4
klant klant: [beïnvloeding door suggestie bij vraagstelling?, rk]  kalant (Wijlre) iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)] III-3-1
klapekster moordekster: môrdèkster (Wijlre) Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)] III-4-1
klaplopen klaplopen: klaplopen (Wijlre) leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)] III-3-1