20186 |
lijkstro |
schoof:
op de sjauf legge
sjauf (Q201p Wijlre)
|
lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
streep:
sjtriep (Q201p Wijlre)
|
De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijnzatemeel:
līnzǭtǝmɛǝl (Q201p Wijlre)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21987 |
lijst met deelnemende duiven |
poulebrief:
poelbreef (Q201p Wijlre)
|
de lijst waarop elke liefhebber zijn deelnemende duiven laat inschrijven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbes:
-
lies-tər-bes (Q201p Wijlre)
|
lijsterbes (Sorbus aucuparia) [DC 26 (1954)]
III-4-3
|
20492 |
likken |
lekken:
lèkke (Q201p Wijlre)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21478 |
liniaal |
regel:
reïgel (Q201p Wijlre)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22052 |
lintwormen |
lintwormen:
lintwürm (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
lìp (Q201p Wijlre)
|
lip [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
24541 |
lis (alg.) |
gele lis:
gēle lis (Q201p Wijlre)
|
Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)]
III-4-3
|