24901 |
middag (s middags) |
noen:
nôôn (Q201p Wijlre),
noenuur
noon (Q201p Wijlre)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
ungeren (zn.):
üngere (Q201p Wijlre)
|
Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
noen, de -:
noon (Q201p Wijlre),
noeneten:
noon ètə (Q201p Wijlre),
noonète (Q201p Wijlre)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
keuning (Q201p Wijlre)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17668 |
middelvinger |
lange jan:
langejan (Q201p Wijlre)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22468 |
mik |
vorkje:
veurkske (Q201p Wijlre)
|
Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
alègge (Q201p Wijlre),
mikken:
mikə (Q201p Wijlre)
|
lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
streepje:
sjtripke (Q201p Wijlre)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20285 |
min, voedster |
minnemoe:
cf. VD s.v. ~"minnemoeder"(veroud.) "vrouw ............. van een klein kind belast, die het zoogt en/of bakert
minnemoe (Q201p Wijlre)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19360 |
minachten; minachtend |
neer kijken op:
nèr kieke op (Q201p Wijlre)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|