24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bobbel:
boebel (Q201p Wijlre)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21864 |
bod |
bod:
⁄t bod (Q201p Wijlre)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24569 |
boeket |
bussel:
(baussel ? - moeilijk leesbaar)
beussel (Q201p Wijlre)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34105 |
boekpens |
boek:
bōk (Q201p Wijlre)
|
De derde maag van de koe, de maag die van binnen vol vliezen zit. [N 28, 82; A 9, 11c]
I-11
|
19773 |
boenen |
boenen:
bunə (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
meubels en vloerzeil met behulp van was en een doek glimmend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19774 |
boenwas |
boenwas:
bunwas (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
de was waarmee meubels en vloerzeil glimmend gemaakt worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q201p Wijlre),
būǝr (Q201p Wijlre),
boerenlui (coll.):
būrǝlȳi̯ (Q201p Wijlre),
boerenluitjes:
būrǝlȳkǝs (Q201p Wijlre),
boerenmens:
būrǝminɛ̄ (Q201p Wijlre)
|
Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝrii̯ (Q201p Wijlre),
boerenhof:
burǝnhǭf (Q201p Wijlre),
hoeve:
hø̄f (Q201p Wijlre),
hof:
hōǝf (Q201p Wijlre),
hǭf (Q201p Wijlre)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
boere koal (Q201p Wijlre),
boerekoal (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
krulmoes:
krolmoos (Q201p Wijlre)
|
[N Q (1966)]boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24861 |
boerenwormkruid |
ringbeestknoop:
ringbeesknup (Q201p Wijlre)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|