20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvrouw (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
wîesvrouw (Q201p Wijlre)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vrø.m^ɛs (Q201p Wijlre)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
lollig:
lollig (Q201p Wijlre)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (Q201p Wijlre),
vroͅuw (Q201p Wijlre)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germ:
germ (Q201p Wijlre),
germpje:
germkǝ (Q201p Wijlre)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vē̜rs (Q201p Wijlre),
vē̜š (Q201p Wijlre)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
24368 |
vrouwelijk ree |
germ:
girm (Q201p Wijlre)
|
Ree, wijfjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
drachtige vaars:
draxtegǝ vē̜rs (Q201p Wijlre)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q201p Wijlre),
gerǝm (Q201p Wijlre),
schaap:
šǭp (Q201p Wijlre)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|