e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijlre

Overzicht

Gevonden: 2759
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bomijs hol ijs: hoal ies (Wijlre) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: boene kroet (Wijlre, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: bond ɛn blāuw gəhāuə (Wijlre) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonzen bonken: bönke (Wijlre) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boog boog: boͅ.ch (Wijlre) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: boum (Wijlre, ... ), boͅu̯m (Wijlre), boompje: beumke (Wijlre), buim (mv.): beum mv (Wijlre), buim mv (Wijlre, ... ) boom [RND] III-4-3
boomkruin kruin: kroen (Wijlre) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomvruchten stelen stropen: sjtreupe (Wijlre) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boon, algemeen bonen: būǝnǝ (Wijlre) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos kwaad: koeëd (Wijlre) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4