19859 |
de tafel dekken |
dekken:
dèkke (Q201p Wijlre)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
22136 |
de vastgestelde tijden aflezen |
opnemen:
opnimme (Q201p Wijlre)
|
het aflezen van de vastgestelde tijden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22099 |
de voor het spel uitgekozen duif in een mand stoppen |
in de korf zetten:
in der kurf zette (Q201p Wijlre)
|
de voor het spel uitgekozen duif op het hok in een mand stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blei-kə (Q201p Wijlre)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
sprinkelen:
sjprin-kə-lə (Q201p Wijlre)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
19001 |
deerniswekkend |
zielig:
zielig (Q201p Wijlre)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18910 |
degelijk |
kan men op stokken:
kan men op stokke (Q201p Wijlre)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24407 |
dekken |
dekken:
dekke (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34253 |
deksel van de karnton |
plank:
plaŋk (Q201p Wijlre),
stop:
štǫp (Q201p Wijlre)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (Q201p Wijlre)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|