24526 |
den |
den:
den (Q201p Wijlre),
spar:
spar (Q201p Wijlre)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] || denneboom
III-4-3
|
22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
vlieglijn:
vluch lijn (Q201p Wijlre)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
denne appel (Q201p Wijlre)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24738 |
dennentakje met een pluim |
vlos:
floes (Q201p Wijlre)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20612 |
desem |
inzetten:
i zette (Q201p Wijlre)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
rotzak:
rotzak (Q201p Wijlre),
stout kind:
sjtout kink (Q201p Wijlre),
vlegel:
vlegel (Q201p Wijlre)
|
deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (Q201p Wijlre)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
poortje:
pø̄tšǝ (Q201p Wijlre)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
duerwèrder (Q201p Wijlre)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabool (Q201p Wijlre)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|