24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
doffer (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
vogel:
voe-ə-gəl (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
vogel (Q201p Wijlre)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dolle kervel (Q201p Wijlre)
|
Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (Q201p Wijlre)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
stommerik:
sjtommerik (Q201p Wijlre)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
totebel:
toetebel (Q201p Wijlre)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dopen:
deupe (Q201p Wijlre),
onderduwen:
ungerduje (Q201p Wijlre)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
25122 |
donderslag |
kraak:
enne kraak (Q201p Wijlre)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
hommelweer:
è hommel wèèr (Q201p Wijlre)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
de avond valt:
oavent begint te valle (Q201p Wijlre)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
duuster (Q201p Wijlre)
|
niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|