22066 |
drinkbak |
drinkpot:
drinkpot (Q201p Wijlre)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
drin-kə (Q201p Wijlre),
drinken (Q201p Wijlre),
lessen:
lesje (Q201p Wijlre)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (Q201p Wijlre)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
20564 |
droesem |
dras:
dras (Q201p Wijlre)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
gusselaar:
geusseléér (Q201p Wijlre),
zuiplap:
zoeplap (Q201p Wijlre)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
overblijven:
ūūver blieve (Q201p Wijlre)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
snot:
sjnot (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (Q201p Wijlre)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsplag:
šōtəlsplak (Q201p Wijlre),
spoeldoek:
špø̄ldōk (Q201p Wijlre)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
kruikenbank:
krūkǝbāŋk (Q201p Wijlre)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|